Celine Sup, 24 april 2023
Kan een relatiebeding in een vaststellingsovereenkomst worden geschorst in geval van onvoorziene omstandigheden?
Werknemer is sinds 28 mei 2001 in dienst. Per 1 maart 2006 wijzigt zijn functie en komen partijen een relatiebeding overeen. Vervolgens wordt hij per 9 september 2015 benoemd tot statutair bestuurder. Het relatiebeding blijft ongewijzigd van toepassing. Wanneer werknemer spanningsklachten krijgt meldt hij zich op 7 december 2021. Uit het daarop volgende mediationtraject volgt dat werknemer niet langer bij werkgever wil werken. Werkgever stuurt werknemer op 8 juli 2022 het eerste beëindigingsvoorstel. Werknemer stelt zich op het standpunt dat hij niet gebonden is aan een concurrentie- en/of relatiebeding omdat deze bedingen zwaarder zijn gaan drukken nu hij een andere functie vervult en er sprake is van een veel groter bereik qua concurrenten en relaties. Werkgever besluit het beding te verkorten en stuurt een gewijzigd beëindigingsvoorstel. De vaststellingsovereenkomst wordt door partijen ondertekend waardoor het dienstverband per 30 november 2022 eindigt. Als werknemer vervolgens per 1 december 2022 bij een nieuwe werkgever in dienst wil treden verzoekt hij werkgever om hem te ontheffen van het relatiebeding.
Werknemer vordert in kort geding schorsing van het relatiebeding. Hij beroept zich op onvoorziene omstandigheden waardoor de afspraken over een relatiebeding binnen het bereik van de regels over een concurrentiebeding vallen en dat er daarom een belangafweging moet komen.
De kantonrechter stelt vast dat partijen expliciet bij het concurrentie- en relatiebeding hebben stilgestaan nu zij de duur in de vaststellingsovereenkomst hebben verkort. Werknemer heeft daarbij de gevolgen van het relatiebeding na afweging van zijn eigen belangen aanvaard. Werknemer heeft daarmee het belang van werkgever bij instandhouding van het beding impliciet erkend. Werknemer is in de vaststellingsovereenkomst akkoord gegaan met een pakket voorwaarden inclusief het relatiebeding. Een nieuwe belangenafweging nadat de vaststellingsovereenkomst is gesloten doet af aan de rechtszekerheid. Uitsluitend een onvoorziene wijziging in de belangen van werkgever en werknemer na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst kan leiden tot een geslaagd beroep daarop. De rechter wijst de vordering van de werknemer dan ook af. Een omstandigheid is onvoorzien, als die niet in de vaststellingsovereenkomst is verdisconteerd.
Sinds 1 augustus 2022 is een verbod op het nevenwerkzaamheden niet meer toegestaan door invoering van de Wet Transparante en Voorspelbare Arbeidsvoorwaarden. Alleen wanneer er een objectieve reden bestaat vanuit de werkgever.
Heb je vragen over een nevenwerkzaamhedenbeding? Het arbeidsrecht-team helpt graag!
Lees hier de volledige uitspraak: ECLI:NL:RBNHO:2022:12519, Rechtbank Noord-Holland, 10150818 VV EXPL 22-137 (rechtspraak.nl)