Jan van der Steenhoven, 13 mei 2020
Naar een Governance Code Ondernemingsraden?
Ruim een maand geleden deed de Hoge Raad een ogenschijnlijk weinig opzienbarende uitspraak op basis van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR).
Wat was het geval. De ondernemer AB Vakwerk, trok samen op met de GOR (gemeenschappelijke ondernemingsraad) om bij de rechter de uitsluiting van een OR-lid te vragen. Die mogelijkheid geeft de WOR:
Het is misschien al niet alledaags dat OR en ondernemer samen optrekken, tegen een “eigen” lid van de OR, en dat doet je dan afvragen wat er wel niet aan de hand was:
De ondernemer laat hem weten niet meer met de OR te willen overleggen in zijn aanwezigheid; de OR denkt er ook zo over.
Betrokkene stuurt de directie kort daarop een ansichtkaart met een afbeelding van een koe met een roos in de bek, met als tekst:
“Hallo, hierbij een kaartje voor de ontspanning. Maxima zou kunnen zeggen: "een beetje dom”.”
Wat vindt de rechter? De kantonrechter in Leeuwarden sluit betrokkene uit – hij is dus te ver gegaan-, het hof Arnhem/Leeuwarden vindt ook wel dat betrokkene ver is gegaan, maar wijst het verzoek van ondernemer en OR af omdat er niet een laatste waarschuwing was gegeven.
En de Hoge Raad? Een laatste waarschuwing hoefde niet gegeven te worden, maar -kort gezegd- dat was maar één element van de overwegingen van het hof en uit de rest bleek ook al dat het hof de gedragingen niet voldoende achtte voor uitsluiting als lid van OR.
De mogelijkheid om uitsluiting van een OR-lid te vragen dateert van de WOR 1979, die -ofschoon onder een volgend kabinet wet geworden, de vrucht was van doelstellingen van het kabinet Den Uyl (1973-77): “spreiding van kennis, macht en inkomen”. Het belang van het recht om als democratisch verkozen leden van de OR onafhankelijk van de ondernemer, maar wel in het belang van de hele onderneming, te opereren werd sterk benadrukt.
De Hoge Raad haalt die wetsgeschiedenis en zelfs art. 19 lid 2 Grondwet (recht op medezeggenschap) aan om duidelijk te maken dat een OR-lid het wel zeer bont moet maken, wil een OR of ondernemer met succes uitsluiting bepleiten bij de rechter.
Wat is daar dan wél voor nodig, als het OR-lid in deze zaak ongestraft door kan gaan met het insubordinatieve en ongepaste gedrag?
Dat lijkt wel erg op dossieropbouw. Hoe bereiken (voorzitter) OR of de ondernemer dat?
Als de ondernemer en OR toe zijn aan herziening van een convenant zou dat een goed aanknopingsmoment zijn om gedragsregels toe te voegen.
En de OR zelf? Een “Governancecode OR-leden” is zeker aan te bevelen. OR en ondernemer kunnen in theorie in het reglement (art. 8 WOR) voor de OR het nodige opnemen, maar zou het niet mooi zijn als de SER daar een model voor voorschrijft? Wat kan daarin komen te staan? Beschrijving van gewenst en ongewenst gedrag, vermijden van snurkers en absenteïsme en misschien ook een maximale zittingstermijn? Dat laatste zou in strijd met het recht om verkozen te worden kunnen zijn, maar in veel OR-en wordt – niet alleen van de kant van de ondernemer – regelmatig naar nieuw bloed gesnakt.
Goed idee?